De Omgevingswet bepaalt in artikel 2.4 dat de gemeenteraad voor het hele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vaststelt waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

De wet bepaalt niet exact wat onder fysieke leefomgeving moet worden verstaan. Wel benoemt de wet welke aspecten de fysieke leefomgeving in elk geval omvat:

  • bouwwerken
  • infrastructuur
  • watersystemen
  • water
  • bodem
  • lucht
  • landschappen
  • natuur
  • cultureel erfgoed
  • werelderfgoed

Uit de MvT van de wet wordt duidelijk dat het omgevingsplan alle regels over de fysieke leefomgeving moet bevatten. Er zijn 2 hoofdonderdelen van de fysieke leefomgeving te onderscheiden:

  • de natuurlijke omgeving
  • de bebouwde omgeving

Voertuigen en gehouden dieren worden niet tot de fysieke leefomgeving gerekend. Bomen en vaste planten, met inbegrip van fruitbomen, kunnen ook tot de fysieke leefomgeving worden gerekend. Dit geldt echter niet voor landbouwgewassen die slechts enkele maanden aanwezig zijn in de omgeving en dan weer worden geoogst. De beoordeling of iets tot de fysieke leefomgeving behoort is echter altijd afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval.

Gevolgen voor de fysieke leefomgeving – Zie artikel 1.2. Deze bepaling kleurt het toepassingsbereik verder in:

  • het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan,
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen
  • activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt
  • het nalaten van activiteiten
  • gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.